Lezing van Piet Meinardi uit 1975




Onderstaand artikel vonden wij in een oude "Paardesport in Ren en Draf" nr. 20 uit 1975. Het is het verslag van een lezing door Piet Meinardi. Deze grote vakman is vanaf het begin bedrijfsleider bij Stoeterij Buitenzorg geweest en als zodanig de (op)fokker van grote cracks als Henri (van wie hij tevens de eigenaar was), Jojo, Monty en Manza Buitenzorg. Hij was een paardenman zoals men er niet veel meer vindt. Zijn verhaal is nog steeds actueel en zeer leerzaam. Daarom hebben wij het geplaatst in de Breeders Special van 2007 en plaatsen wij het nu, 39 jaar later, op onze website. Het is tevens een eerbewijs aan deze grote vakman, die ons twee paarden uit onze Hall of Fame heeft bezorgd: Henri en Jojo.



Titel: Het fokken van prestatiepaarden, speciaal harddravers

door P. A. MEINARDI

Tijdens de op 12 april 1975 gehouden Algemene Ledenvergadering van de Vereniging van Fokkers van Draverspaarden heeft de heer P. A. Meinardi gesproken over het fokken en opfokken van harddravers. Zijn toespraak die - zo­als hij meedeelde - geheel was opgebouwd uit „het vertellen van praktijkervaringen", bevatte zoveel interessante gegevens, dat het ons de moeite waard leek deze causerie bij een groter publiek ingang te doen vinden.
 
Voor het fokken van harddravers is veel inzicht, geduld en tijd nodig. Vooral als men de top wil fokken moet men er altijd bij zijn. Dit wil zeggen, alles zien gebeuren en nooit de woorden: „Het komt vanzelf goed" gebruiken. De fokmerrie moet men goed bekijken Liefst moet men de gebreken en goede eigenschappen van haar vader en moeder, grootvader en grootmoeder enz. ook voor de geest kunnen halen om er achter te komen welke beste en slechte eigenschappen achter zo'n familie schuilen. Waar ze sterk in fokken en wat ze zwak teruggeven. Een goede moederlijn is al veel waard en een goede aanloop voor de toekomst. Ook is het moeder-zijn van belang voor het te verwachten product. Er zijn moeders, die rustig zijn en voldoende melk produceren om bij goede voeding het geboren veulen een optimale kans te geven om flink op te groeien. Terwijl er daarnaast ook merries en zelfs stammen zijn, die vaak te weinig melk produceren om het veulen voldoende groei te geven. In het eerste geval ziet men aan de merrie die veel geeft, dat ze zelf iets terugvalt in conditie, net als een melkkoe die zich laat wegmelken. Het veulen daarentegen ziet er best uit. Dan is het 100% goed. In het tweede geval constateert men vaak, dat de merrie groeit en het veulen onvoldoende groei vertoont, het ziet er niet best uit. Een veulen groeit bij goede voeding ongeveer 3/4 tot 1 kg per dag. Wanneer men zo'n merrie 's avonds op stal zet en wat bijvoert, eet zo'n veulen best mee. Men kan het veulen iets bijvoeren door bijvoorbeeld de moeder kort vast te binden, zodat de moeder de helft van de bak kan leeg eten en het veulen de andere helft. Vooral bij veulens moet men zien, dat ze geen dag stilstaan in de groei. Doch hierover straks meer.

Hengstenkeuze

Heeft men de slechte eigenschappen van de familie van de fokmerrie opgezocht, dan komt de keuze van de hengst. Nu moet men uitzoeken of men de slechte eigenschappen van de merrielijn kan verbeteren. Zijn de eigenschappen bijvoorbeeld lang en zwak in de rug en lenden - wat een erge kwaal is en vaak slappe paarden geeft - dan moet men daarvoor naar een korte gestopte hengst zoeken.
Zoek het liefst een vaderpaard, dat een lange en goede koerscarrière achter de rug heeft. Dat zijn als regel de sterksten en de hardsten. Als een vaderpaard op twee- of driejarige leeftijd een behoorlijk record heeft gelopen en daarna, niet door een ongeval, maar door beengebreken, slijtage enz. niets meer kan presteren, is hij voor mij als fokhengst te week. Wij moeten harde koerspaarden fokken, die bij goede training ook tegen zware koersen op leeftijden van vijf, zes, zeven en acht jaar opgewassen zijn.
Dat bewijst, dat zulke hengsten hart, longen, kracht en beenwerk hebben dat tegen een stootje kan. En het spijt me, dat ik het moet zeggen, maar we hebben in Nederland hengsten goedgekeurd, die beter in de benen moeten fokken dan ze zelf hebben en dat wordt moeilijk. Dit is voor de trainers ook niet zo best. De klinieken hebben handen vol werk. De eigenaar is op den duur niet best te spreken en de trainer heeft weer een (goed) paard minder.

Motor

Let vooral op de achterhand van een draver. Daar zit de motor, die de gang er in houdt en de kracht kan ontwikkelen. Hengsten met aangeboren beengebreken, die erfelijk zijn, moeten niet tot dekdienst worden toegelaten. Over bloedlijnen wil ik niet praten, omdat ik dan zo gauw voorbeelden noem, maar wanneer ik mag adviseren, stel bloed niet op de voorgrond, door de gebreken voorbij te kijken. En wees voorzichtig met te veel familieteelt, daar dit op de sterkheid der paarden geen goede invloed heeft. Over de dekdienst, drachtigheid enz. wil ik het niet hebben. Dit laat ik over aan de dierenartsen, die zich daarin hebben verdiept. Doch wees voorzichtig met alle dierenartsen over een kam te scheren, want het is me al overkomen, dat een merrie tien dagen voor de tijd van het veulenen bij ons kwam met een bewijs van een dierenarts, dat hij haar pas had onderzocht en alles goed lag en dat het veulen over een dag of tien wel geboren zou worden. Maar het veulen moet nog komen. De drachtige merrie moet in de winter bij het veulen (aannemende dat er een veulen bijloopt) en wanneer ze in januari-februari-maart al weer drachtig is, goed worden gevoerd met voldoende mineralen; tijdens de winter­maanden doriphral-olie en eerste klas fris best hooi. Bedenk dat schimmel in het hooi, broeihooi en slecht stoffig hooi zeer slecht voor een paard is. Geef ze half om half haver en goede brokken (Biks) met een goede samenstelling. De merrie voeren zodat ze melk geeft. Strooi ze op met fris droog stro en liefst niet met droog zaagsel, daar het stof daarvan voor veulens zeer slecht is.

Veulens

Zorg dat ze geen ziekte krijgen. Long­ontsteking en droes als veulen is vaak al iets waarvan de longen en luchtwegen zo'n klap krijgen dat ze als koerspaarden afgeschreven kunnen worden. Wees dus bang voor kouvatten, vooral de eerste dagen in het land. Het veulentje gaat eerst spelen en vliegen en daarna liggen van vermoeidheid. Haal ze dan in huis, want ze krijgen het gauw te pakken. Wanneer het veulen in het hok staat in droog stro, smeer dan ook driemaal per week de voeten van het veulentje in met hoefsmeer, daar anders de voeten te hard worden en kans op klemhoeven enz. wordt vergroot. Ook voor de merrie is dit best. Bij een afwijkende stand moet men dit zo gauw mogelijk corrigeren door om de week op de goede plaats wat weg te snijden. Als men ze op de juiste wijze besnijdt, kan men vaak de juiste stand bereiken. Zorg er verder voor, dat veulens, die om welke reden dan ook in de box staan, vaak genoeg worden bekapt om de gewrichten niet te belasten met verkeerde standen. Hoe jonger het veulen is des te beter kan men de stand corrigeren. Doe veulens vroeg een halster aan. Daar leren ze van. Breng ze aan een halster naar het land met de moeder. Blijven de merries met veulen in het land, behandel dan de moeders als melkkoeien. Weidt ze in liefst niet te grote stukken. Heeft u bijvoorbeeld twee ha land, maak dan vier stukjes van 50 are. Verwei ze om de week en maak het stuk waar ze uitkomen direct weer schoon, d.w.z. de mesthopen er uit halen is het beste. Doet men dit niet, dan iets kunstmest erop brengen en de weide slepen, zodat ze er over vier weken weer in kunnen en weer een frisse weide hebben. Ook dient men de paardebossen af te maaien en eruit te halen. Doch laat ze niet villen op die paardelappen - ik zie het vaak - weken lang. De merrie geeft onvoldoende melk en het veulen groeit te weinig. Laat een veulen nooit langer dan vijf maanden bij de moeder. Het is bij mij bewezen, dat de veulens die te lang bij de moeder vertoeven kleiner en minder worden dan die er op tijd bij weggaan. Geef de veulens evenals de moeder om de maand, hooguit zes weken, een wormenkuur, zeker bij een zwaar paardenbestand. Een veulen, dat te weinig melk krijgt en er slecht uitziet, kan men rustig op drie en een halve maand à vier maanden bij de moeder weghalen.

Afwennen

Doe het liefst twee veulens in één box bij het afwennen. Zorg ervoor - daar dit de slechtste tijd is voor een veulen - dat ze alles krijgen wat ze de eerste veertien dagen nodig hebben en graag lusten. Geef ze wat kalvermelkpoeder voor opfokkalveren over het voer, ca 1/4 liter droog poeder per dag. Ik meen, dat er trouwens al opfokbrokjes voor veulens zijn. Voer ze viermaal per dag kleine hoeveelheden. Voer ze best, doch bekijk ze ook. Het spreekwoord zegt: „Het oog van de meester maakt het paard vet (lees voor vet: in conditie)". Het zwammerig worden (voos) en het krijgen van iets oplopende gewrichten enz. kan vaak door anders voeren worden voorkomen of genezen. Laat ze ca. tien tot veertien dagen in de box en breng ze dan iedere dag naar de weide, een goede weide waar mooi kort gras staat. Haal ze 's avonds weer in huis. Nu liefst ieder in een box naast elkaar, zodat ze elkaar kunnen zien en voer ze goed bij. Het apart in de box zetten doe ik, opdat men weet dat ieder zijn voer krijgt en de één de ander niet kan beëten. Voer ze best, maar maak ze niet te vet. Dit is ook slecht. De benen hebben te veel te lijden en de schouders groeien uit elkaar. Dat laatste is iets, dat nooit meer goed komt. Denk aan mestkalveren. Let goed op, bekappen doen we het liefst om de zes weken. Maar een veulen dat gecorrigeerd moet worden iedere drie weken. Tijdens de winter doorvoeren en het liefst ook nog wat beweging geven. Zijn de voeten altijd droog, dan ook driemaal per week insmeren met hoefsmeer. De moeder moet men na het afwennen eerst iets schraal houden, het uier wel controleren op ontsteking maar als het kan niet melken. Na zo'n dag of tien kan ze wel weer goed weiden. Vooral als ze weer drachtig is, moet ze goed gevoerd worden, opdat men een sterk veulen kan verwachten.

Jaarling
Geef de jaarling op stal goede mineralen, brok en haver, een eetlepel doriphral olie AD 3. Dit zijn de vitaminen, die ze in de zomer van de zon ontvangen. In de winter houdt men door deze vitaminen de rachitis - Engelse ziekte - buiten de deur. Zorg ervoor, dat de kalk-phosfor verhouding optimaal is. Dit is ook voor de botten van groot belang. Als voorbeeld, dat goed voer van belang is - ook voor de botten - noem ik het volgende. In de jaren 30, crisis­jaren, was mais spotgoedkoop. De vee­boeren voerden de hokkelingen hiermee. Ze zagen er redelijk goed uit. Maar in het voorjaar, toen ze in het land moesten, braken verschillende hokkelingen bij het hard rennen een been. Teveel zetmeel en te weinig andere stoffen. Geef ze driemaal per week in de winter gekookt warm voer. Met wat lijn­zaad. Dit voorkomt veel koliek en narigheden vandien. Voer tevens wat wortels per dag. Geef ze te allen tijde eerste klas hooi. Geef ze geen eerste snede lucerne hooi. Hierin zit teveel eiwit en ze krijgen zwammerige bloeiende benen en gewrichten. Paardehooi is iets grover dan normaal koeiehooi. Graag ook niet te eiwitrijk hooi. Geef het eiwitrijk hooi wel aan koerspaarden. Die verwerken het wel in de training. Soms heeft men een jaarling, die het nog niet goed doet. Geef die eens en vitaminespuit of kijk hem in de mond of er iets aan scheelt. Roos in de mond, verkeerde tanden, een lastige kies, alles kan er de oorzaak van zijn, dat hij of zij te weinig eet. Hoeveel kilo's moet men toevoeren wordt er vaak gevraagd. Dit gaat per individu. We hadden op Buitenzorg vaak vijftien tot twintig jaarlingen. Er waren er bij, die drie kilo kregen, doch er waren ook klanten van 8 a 9 kilo. Je moet ziende voeren, maar maak ze vooral niet te vet. Ze moeten hard aanvoelen en niet zwammerig worden. In het voorjaar - als ze ca. een jaar zijn - liefst overdag in het land en 's nachts op stal en bijvoeren. Bij een groenboer, die ruim voldoende land heeft, kunnen ze van half mei tot eind augustus dag en nacht in het land lopen en bij een mooie herfst iets langer. Doch bedenk dat koude, natte nachten slecht voor een sportfiguur zijn. Atje Keulen en Kees Verkerk hebben ook niet in het land geslapen. De hengsten en merries moet men vanzelfsprekend apart weiden. Weidt ze op goed land. Als ze niet in huis komen, is vaak verweiden een eerste vereiste. Bedenk, dat wij vroege paarden willen fokken en dat ze daarom geen dag van hun groei kunnen missen. Aangezien ze soms al op amper tweejarige leeftijd in de koers komen, is het te begrijpen, dat zulke paarden een optimale jeugd moeten hebben gehad om als tweejarige al iets te presteren. En nogmaals, let op goede benen, voeten en achterhand. Met een fiets met een vierkant achterwiel kunnen Merckx en Zoetemelk ook geen race winnen.

Bloedlijnen
Nu nog iets over bloed. Wij hebben hier Amerikaans en Frans bloed en een kruising van deze twee. Over het algemeen zijn de Amerikanen meer sprinters dan stayers en de Fransen andersom. De Amerikanen zijn vroeger rijp, ook mede door de kleinere, gedrongen bouw. De Fransman is groter en grover gebouwd en ook daardoor later rijp. Over het algemeen fokken we hier in Nederland het beste bij de Amerikaanse hengsten. Ook de kruisingen van Amerikaanse hengsten met Franse merries voldoen over het algemeen beter dan Amerikaanse merries gekruist met Frans x Amerikaanse of Franse hengsten. Over het algemeen hebben de Franse hengsten hier geen stempel op de fokkerij gedrukt. Goede hengsten hebben wij geprobeerd, zoals Hairos II, Jour de Java, Iniopile, Haon, Kébu, Priola, Faune enz., maar het succes was niet groot. Een hengst heb ik niet genoemd. Dat is Double Six M, die hier best gefokt heeft, al beweert men dat er in de papieren van de afstamming van deze hengst een drukfout zit. (Zijn grootvader was niet Gaël, maar de Amerikaan Calumet Delco). Dat laat zijn exterieur ook zien, omdat hij zelf meer het Amerikaanse type toonde dan het Franse. Verder noem ik er nog één en wel Messidor. Deze heeft ook wel goed gefokt en een Messidor-moeder fokt over het algemeen niet gek. Dat een Franse merrie x Amerikaan beter is dan andersom is misschien wel te bewijzen. Lang geleden deed de koudbloed zijn intrede als werkpaard in het landbouwbedrijf. De boeren gebruikten wel producten uit warmbloedmerries x koudbloedhengsten, doch dit werden ook op exterieur heel andere paarden dan de producten uit de kruising koudbloedmerrie x warmbloedhengst. Dit heb ik zelf vaak geconstateerd. Het product uit een koudbloed­merrie x warmbloedhengst was fijner en vertegenwoordigde meer het warmbloedtype dan andersom.

Verder ben ik er voorstander van, dat alleen al om erfelijke beengebreken te voorkomen - van een voor het eerst goedgekeurde hengst het eerste jaar bijvoorbeeld 20% van de geboren veulens moet worden getoond. Men fokt de erfelijke gebreken er gemakkelijker in dan er uit. Onder erfelijke gebreken versta ik o.a. reebeen, hazehak, mouw, spat enz. Laat ik hiermee besluiten. Over de hengsten, die nu ter dekking staan, zullen we het niet hebben, want dan ben ik bang, dat het een Poolse Landdag wordt.

DE TIEN GEBODEN VOOR HET FOKKEN EN VERPLEGEN VAN DRAVERSPAARDEN
1.    Kies de hengst, die uitmunt in het onderdeel, waarin uw merrie in gebreke blijft en dat ook vererft.
2.    Geef de merrie tijdens de drachtigheid best voer met mineralen en vitaminen, zodat ook het ongeboren veulen daarvan profiteert.
3.    Wees bij de geboorte aanwezig
4.    Ontworm uw paarden en veulens om de vier à zes weken, daar er anders veel moeilijkheden ontstaan.
5.     Bekap de jonge veulens en jaarlingen om de zes weken of eerder ter bevordering van goede beenstanden en hou de voeten soepel.
6.    Geef ze voldoende mineralen en vitaminen, opdat u op die manier beengebreken enz.  kunt voorkomen.
7.    Voer eerste klas, niet te eiwitrijk hooi.
8.    Spuit ze tegen influenza, klem, enz.
9.    Haal ze bij slecht weer in huis.
10.  Bekijk ze iedere dag; zijn ze sloom of ademen ze te vlug of onregelmatig, dan direct temperatuur opnemen.

(Uit Paardesport in Ren en Draf nr. 20 1975)


Kanttekeningen bij de lezing van Piet Meinardi en andere tips, door Hans Huiberts.

1. Van steeds binnen halen en daarna weer in weer en wind buiten lopen, worden paarden ziek. Paarden die altijd buiten lopen, ook in de winter en zonder deken, worden bijna nooit ziek. Een mogelijkheid om in een hokje te schuilen is meer voor de gemoedsrust van de eigenaar, de paarden maken er toch nooit gebruik van, hooguit in de zomer om in de schaduw te staan. Fokmerries moeten eigenlijk altijd buiten lopen, zonder dek, maar wel op droge zandgrond, met de mogelijkheid om uit de wind te staan. En altijd met voldoende schoon drinkwater en 's winters kuilgras of goed hooi. In mijn ervaring is dat het beste.

2. Veulens en jaarlingen ook zoveel mogelijk buiten en niet achter de tralies in een box, want dan bewegen ze niet en ademen ze veel ammoniak in. Funest voor jonge atleten. Buiten lopen in kleine groepjes, dat is het beste. Maar wel de veulens regelmatig in handen hebben, anders worden het onhandelbare dieren met stress. Af en toe even naar binnen om te leren/controleren en wat voer op te nemen is wel goed, maar daarna weer snel naar buiten.

3. Rigoreus afspenen geeft veel stress. Geleidelijk afspenen kan ook door het veulen eerst een paar uur in een box naast de moeder te zetten, samen met een ander veulen, wiens moeder aan de andere kant staat. Daarna de moeders naar buiten of verderop plaatsen.

4. Frans, Frans-Amerikaans of Amerikaans-Frans?
In de tijd van Piet Meinardi waren de Fransen nog "echt Frans" en dat wil zeggen vaak van hele slechte kwaliteit. Dekhengsten als Jour de Java, Iniopile, Haon en Kébu hebben dramatisch slecht gefokt. En er zijn nog steeds veel Franse dekhengsten die je beter niet kunt gebruiken. Maar tegenwoordig zijn er ook hengsten met de Franse nationaliteit, die ongeveer de helft Amerikaans bloed bevatten. In deze groep kun je het beste zoeken. (Klein-)zonen van goede Amerikaanse vaders en uitstekende Franse moeders zijn er genoeg. Die geven vaak goede resultaten. Zij passen het beste bij ons merriemateriaal en ze kosten een fractie van wat voor de dure Amerikanen wordt gevraagd. In sommige Zweedse hengsten zit ook een scheut goed Frans bloed. Uit een brede genenpool komen soms verrassende goede producten.

5. Uit een artikel in de Breeders Special 2014 blijkt dat je waarschijnlijk beter geen dekhengsten van ouder dan 20 jaar kunt kiezen. Voor fokmerries lijkt ook wel zo'n leeftijdsgrens te gelden. Uitzonderingen daar gelaten.

6. Sommige vaderpaarden brengen betere dochters dan andere en dat biedt voordelen.

7. Let bij het selecteren van een fokmerrie en een dekhengst op de mogelijke X-factor van jouw toekomstige fokproducten. Lees de artikelen hierover op deze website.

8. Voor wormenkuren: Lees het artikel van Jan Kraak op deze website.



Heeft u ook tips voor fokkers of een andere overtuiging? Laat het ons weten! (e-mail: huiberts.advies@planet.nl)




terug naar het Nieuws


© Copyright Fokkersvereniging