Het veulen heeft dagelijks beweging nodig voor een goede botontwikkeling en
weidegang draagt daaraan bij. Maar ook de voeding is van groot belang.

Optimaal rantsoen voor merrie en veulen

Artikel uit het Fokkerijnummer van DE HOEFSLAG nr. 10 van 9 maart 2006
met toestemming overgenomen

auteur Anneke Hallebeek

Een goede gezondheid en conditie zijn noodzakelijk voor fokprestaties.
Begeleid zowel de merrie tijdens de dracht en lactatie als het veulen met een optimaal samengesteld rantsoen.
Juist voor snelgroeiende veulens is voeding van groot belang om OCD binnen de perken te houden.

Het rantsoen is niet altijd het eerste waar aan wordt gedacht als er problemen zijn met de voortplanting. Toch krijgen veel merries een rantsoen waar iets aan te verbeteren valt. Natuurlijk verdwijnen niet alle problemen als sneeuw voor de zon, maar het is wel een randvoorwaarde voor goede prestaties. Veel fokkers zijn het er over eens dat het rantsoen van groot belang is en een invloed heeft op de dracht, de melkproductie en het veulen zelf. De fokker is meestal tevreden met het eigen gevoerde rantsoen. Weinig fokkers laten het rantsoen uitbalanceren op basis van een ruwvoer-analyse. Uit een onderzoek in Duitsland blijkt dat het vrij slecht gesteld is met de voeding van zowel merries als hun veulens. Bijna alle paarden kregen onvoldoende spoorelementen zoals zink, koper en selenium. De vraag is of het in Nederland beter gesteld is met het rantsoen van fokpaarden. Voor de gezondheid van de merrie, haar levensverwachting en de gezondheid van het veulen is misschien veel te winnen. Het optimaliseren van het rantsoen kost geld. De kosten gaan voor de baten uit. Maar als daarna bijvoorbeeld de dierenartskosten minder groot zijn en de paarden een lang en gezond leven hebben, levert het weer winst op.

De dekking
Een duidelijke hengstigheid met een goede ovulatie is belangrijk om het tijdstip van insemineren of dekking te bepalen. Goed timen vergroot de kans op dracht. De lichamelijke conditie van de merrie heeft invloed op de bevruchtingskansen. Liever een iets overmatige conditie, zonder vet te zijn, dan een magere merrie. Voor de dekking mogen merries die niet goed in conditie zijn een extraatje hebben. Een positieve energiebalans is te verkiezen boven een negatieve energiebalans. Laat merries in dit stadium niet vermageren. Merries hebben op basis van gewicht een bepaalde behoefte aan voedingsstoffen. Het rantsoen moet dit allemaal bieden. Daarnaast bevat het rantsoen liefst veel ruwvoer voor een goede maagdarmwerking. Dus niet 4,5 kilo krachtvoer en 5 kilo kuil (60% droge stof gehalte), maar wel 2,5 kilo krachtvoer en 9,5 kilo kuil.
In de wintermaanden bevat het rantsoen doorgaans relatief weinig caroteen. Dit is een voorloper van het essentiele vitamine A, maar het is op zichzelf geen noodzakelijk nutrient. Toch worden aan caroteen bepaalde eigenschappen toegekend die de bevruchting zouden kunnen bevorderen. Vandaar dat in de winter en het vroege voorjaar caroteenrijke producten als winterwortelen als goede aanvulling kunnen dienen. Voorkom na de dekking zoveel mogelijk stress of (voer)veranderingen. Ook dit kan leiden tot geen bevruchting of verlies van de vrucht.

De vroege dracht (maand 1-7)
Alhoewel de merrie in de eerste zeven maanden van de dracht geen extra hoge behoefte aan voedingsstoffen heeft, is het noodzakelijk dat het rantsoen alle essentiele voedingsstoffen bevat. De merrie mag niet op een karig hooirantsoen worden gezet. Bij een rantsoen zonder veel krachtvoer kan een supplement nodig zijn. Bij de uitslag van de analyse van het ruwvoer kun je beoordelen of het om rijk, gemiddeld of arm ruwvoer is (zie tabel 1a en 1b).



Bij een rantsoen van enkel hooi geeft alleen rijk ruwvoer voldoende van alle voedingsstoffen. Bij minder rijk ruwvoer moet in ieder geval een supplement gegeven worden of krachtvoer. Een gemiddelde kwaliteit hooi kan aangevuld worden met een kilo krachtvoer. Het selenium kan toch laag blijven. Voor ruwvoer met lage gehalten is meer nodig: meer krachtvoer en minder ruwvoer (om in energiebalans te blijven) of een extra supplement, vooral voor de aanvulling van koper, zink en selenium.

De laatste maanden (maand 8-11)
Het veulen groeit enorm gedurende de laatste maanden van de dracht. Het veulen weegt voor zeven maanden slechts twintig procent van het geboortegewicht. Vandaar dat de merrie vanaf acht maanden extra voeding nodig heeft. De merrie kan deze voedingsstoffen deels uit haar eigen lichaam onttrekken als ze niet voldoende krijgt aangeboden. De vraag is echter of dit een gezonde situatie is voor de langere termijn. Het rantsoen moet dus aangepast worden, zowel in energie en eiwit als in overige voedingsstoffen (zie tabel 2a+2b).



Voor paardenrassen met snelgroeiende veulens (bijvoorbeeld KWPN), die gevoelig zijn voor afwijkingen in de botontwikkeling, kan extra koper het veulen beter beschermen. Een hoge kopernorm kan eigenlijk alleen als supplement gegeven worden. Extra koper geeft geen garantie voor OCD-vrije opfok - een kopertekort is zelfs geen oorzaak van OCD - maar met voldoende koper kunnen vroege, kleine beschadigingen aan het kraakbeen herstellen. Aangezien de melk weinig koper bevat, moet het veulen dit tijdens de dracht aangereikt krijgen.

Van dracht naar melkproductie
• Vermijd voerovergangen: laat de merrie tijdens de dracht al wennen aan speciaal merrievoer.
• Geef tijdens de laatste weken minder grofstengelig ruwvoer. Een zachte, goede kwaliteit ruwvoer is nodig voor de voedingsstoffen en vertering. Door de groei van het veulen is er minder ruimte voor een volle dikke darm. Een rantsoen van circa zeven kilo goed hooi plus twee kilo merriebrok kan een merrie van zeshonderd kilo voldoende voedingsstoffen leveren (uitgezonderd de verhoogde behoefte aan koper).
• Let bij gebruik van kuilvoer extra goed op de kvaliteit. Bedorven voer kan niet alleen koliek en diarree veroorzaken, maar ook abortus.
• Verminder kort voor de verwachte geboorte het ruwvoer tot ongeveer de helft, zodat het maagdarmkanaal niet overvol is.
• Na het veulenen heeft de merrie water nodig en eventueel een slobber van gekookte lijnzaad, zemelen en zout, ter stimulatie van de darmwerking.

Melkproductie
De melkproductie stijgt in de eerste drie maanden naar het maximum om daarna weer geleidelijk af te nemen. Veel energie en eiwit is nodig om twee tot drie procent van het gewicht van de merrie in melk te kunnen produceren. De voergift hoeft dus niet meteen na het veulenen maximaal te zijn, verhoog het in enkele weken. Het is verstandig de merrie geleidelijk over te schakelen van hooi naar gras en dus per dag telkens een paar uur langer buiten te laten. Als de merrie gewend is, mogen moeder en kind vrij snel volledig de wei in. Weidegang is zowel voor de merrie als het veulen de meest ideale situatie. Het voer is goed, er is frisse lucht en mogelijkheid tot beweging. In een grasrijke wei kan de merrie voldoende energie en eiwit opnemen bij 24 uur weidegang. De opname van mineralen en spoorelementen zijn niet volledig gegarandeerd bij enkel gras, een supplement kan uitkomst bieden. Voer op stal onbeperkt ruwvoer van goede kwaliteit en merriebrok. De hoeveelheid brok is afhankelijk van eventuele grasopname. Een stalrantsoen kan bestaan uit onbeperkt goed hooi met ongeveer vijf kilo merriebrok. Bedenk dat het veulen dagelijks beweging nodig heeft voor een goede botontwikkeling.

Veulen
Het veulen moet binnen vier uur voor het eerst drinken. Binnen acht uur moet hij minimaal een liter biest gedronken hebben. Biest is anders van samenstelling dan melk tijdens de latere melkproductie. Voor een goede gezondheid en bescherming tegen ziekten is de opname van biest noodzakelijk. Alleen de eerste 24 uur kan het veulen de antistoffen die deze melk bevat in het bloed opnemen door de darmwand. Antistoffen beschermen het veulen tegen infecties en zijn heel stalspecifiek. Antistoffen beschermen tegen infecties uit de omgeving van de merrie en tegen infecties waar de merrie voor ge๋nt is. Biest heeft een hoge voedingswaarde. Het veulen heeft behoefte aan energie en vocht. De gehalten aan melksuiker (lactose), vet en eiwitten in biest zijn anders dan in de vervolgmelk, biest bevat meer energie per liter. Tenslotte bevat biest een aantal factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van het maagdarmkanaal. Biest helpt de eerste mest af te drijven, het activeert het afweersysteem en bevat veel noodzakelijk vitamine A. Kortom, biest zorgt voor een goede start van het leven! Al vrij snel eet het veulen mest van de merrie. Dit is heel natuurlijk en noodzakelijk voor de opbouw van een darmflora. Het veulen drinkt de hele dag door kleine beetjes melk. Door de groei van het veulen te volgen, kun je een idee krijgen of er voldoende melk geproduceerd wordt. De groei in de eerste maanden gaat enorm snel. KWPN-veulens groeien meer dan een kilo per dag! Binnen een jaar is zestig procent van het volwassen gewicht bereikt en binnen twee jaar tachtig procent! Wegen van veulens is niet eenvoudig. Verschillende methoden zijn ontwikkeld om met bepaalde metingen aan het veulen een inschatting te maken van het gewicht. Als dit elke twee tot vier weken wordt herhaald, kan een groeicurve gemaakt worden. Bij vergelijkingsmateriaal - bijvoorbeeld een groeicurve van het ras - krijg je een indruk van de groeisnelheid. De groeisnelheid is afhankelijk van het uiteindelijk te bereiken volwassen gewicht (tabel 3).



Naast het bepalen van het gewicht en de maten van het veulen, is ook het uitvoeren van een conditiescore bij veulens mogelijk. Het veulen zet in principe weinig vet af en groeit in bot en spieren. Als een groeiend paard echter een rantsoen krijgt met veel energie en relatief weinig eiwit, zal er sprake zijn van gewichtstoename, maar meer in vetreserves dan in spieren. Bij de conditiecontrole beoordeel je de vetafzetting en kun je bijhouden of dit verandert. Voorkom groeispurts, omdat juist in die periodes de botontwikkeling ontspoort. Ga bij een groeiachterstand dus niet opeens het rantsoen snel opvoeren. De uiteindelijke grootte en gewicht wordt wel gehaald, al kan dat iets later zijn dan gemiddeld. Uiteraard is dit voor de verkoop of de keuring natuurlijk wel een nadeel.

Bijvoeren
Bij een goede melkproductie en goede groei van het veulen is in principe geen aanvullend voer nodig. Op een leeftijd van drie maanden drinkt het veulen circa twintig liter melk per dag. Hiermee krijgt hij voldoende energie en eiwit. Voor veulens van snelgroeiende rassen kan een extra supplement verstandig zijn voor de aanvulling van onder andere koper. Melk bevat weinig koper, de reserves van het veulen kunnen laag worden. Het veulen gaat zelf mee-eten met de merrie en in de wei. Met de opname van mest voor de microflora en de opname van hooi of gras ontwikkelt de blinde- en dikke darm zich verder. Door het veulen te laten wennen aan zelfstandige voeropname, bereid je hem voor op het spenen van de melk.
Een veulen heeft voor de groei meer lysine nodig in vergelijking met volwassen paarden. Lysine is een aminozuur voor de opbouw van bijvoorbeeld spierweefsel. In veulenbrok is het lysine-gehalte hoger dan in onderhoudsbrok. Bevat de veulenbrok 0,9% lysine, dan kan het rantsoen volstaan met ้้n kilo brok naast onbeperkt een goede kwaliteit hooi.
Op de speenleeftijd (5-6 maanden) moet een KWPN-veulen een kilo krachtvoer per dag kunnen opeten plus ruwvoer natuurlijk. Dan heeft hij al zo'n grote opname van voedingsstoffen anders dan melk dat de overgang naar een ander rantsoen gemakkelijk verloopt. Ook gunstig voor de merrie, want de melkproductie daalt als het veulen minder komt drinken. Bij een minder goede overgang van melk naar hard voer ontstaat er na het spenen een groeiachterstand bij het veulen.

Onnodig veel bijvoeding en een groeispurt vergroot het risico op OCD. In de natuurlijke situatie eet het veulen de hele dag door kleine beetjes. Er is een continue stroom van voedsel door het maagdarmkanaal. Veulens die een minder natuurlijk voedingspatroon krijgen - zoals op stal gebeurt bij tweemaal daags een krachtvoerrijke maaltijd - hebben een hoger risico op verstoring van de botontwikkeling indien het rantsoen veel zetmeel en suikers bevat (krachtvoer).

Uit onderzoek blijkt dat tweemaal daags zetmeelrijk krachtvoer een sterke verandering geeft van de hormoonspiegels die invloed hebben op de botgroei. En dus zou hierdoor de botontwikkeling verstoord kunnen raken. Bij gebruik van voeders met andere energiebronnen, zoals vet en vezels, waren deze veranderingen veel minder duidelijk.

Tenslotte
• Wees bewust van het belang van voeding voor zowel de drachtige merrie als het veulen.
• Wees kritisch op het rantsoen en overtuig jezelf dat het echt optimaal is.
• Pas het rantsoen aan gedurende de dracht aan de veranderende behoefte van de merrie.
• Laat een analyse van het ruwvoer doen (bijvoorbeeld bij BedrijfsLaboratorium voor Grond- en Gewasonder zoek te Oosterbeek).
Vergeet niet bij de aanvraag ook de mineralen en spoorelementen te vermelden.
• Voor een goede interpretatie van de uitslag van het ruwvoer kan hulp gezocht worden bij voerdeskundigen.
• Het rantsoen voor veulens moet passend zijn in energie en bijbehorende voedingsstoffen. Krijgt een jong groeiend paard veel energie?
Pas dan de gehalten aan eiwit, mineralen, spoorelementen en vitaminen aan om de snelle groei goed te laten verlopen.

(einde artikel uit De Hoefslag nr.10-2006)


terug naar de artikelen

terug naar het Nieuws

© Copyright Fokkersvereniging