door Durk Minkema
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de Breeders Special 2009 van
het blad "Draf&Rensport"
In de Breeders Special van 2008 stond een artikel van de hand van Hans
Huiberts met de titel "Twee seconden sneller?". Dit artikel staat
ook op deze website. Een jaar later schreef Durk Minkema een beschouwing over
hetzelfde onderwerp, maar met een andere invalshoek, gestoeld op statistisch
onderzoek.
Hoewel de genetische variatie in prestatiekenmerken bij de volbloeds nog verre
van uitgeput is, worden de records van de diverse klassieke races al decennialang
niet of nauwelijks meer verbeterd. De pedigrees van de Engelse volbloeds gaan
terug tot het eind van de 17e eeuw en er is al meer dan 3 ½ eeuw geselecteerd
op wedstrijdresultaten. Genetische studies, vooral gepubliceerd in het laatste
kwart van de vorige eeuw, tonen aan dat 20% tot 30% van de waargenomen verschillen
tussen volbloeds in prestaties berusten op erfelijke verschillen. Deze maat
wordt meestal aangeduid met erfelijkheidsgraad.
Ondanks deze variatie en ondanks bewuste strenge selectie zijn de beste tijden
in de klassieke rennen de laatste 50 à 60 jaar niet of nauwelijks verbeterd.
Dit verschijnsel wordt wel de Cunningham's Paradox genoemd naar de Ierse geneticus
prof. Paddy Cunningham, die er in 1976 als eerste op wees. Een afdoende verklaring
voor dit verschijnsel is nog steeds niet gegeven. De recordtijd van de Epsom
Derby, die over 1 ½ mijl wordt gelopen, dateert van 1945 toen Dante zegevierde
in een tijd van 2.26 3/5. En het record van de Kentucky Derby, die over 1 ¼
mijl wordt gelopen, dateert van 1973 toen Secretariat in 1.59 2/5 won.
Een optelsom van beperkende fysiologische factoren, zoals de energievoorziening
en de snelheid van energietransport in het lichaam, de opeenhoping van melkzuur
in het bloed, diverse functies van het zenuwstelsel en van spier- en peesweefsel,
maken het bereiken van een plafond uiteindelijk onontkoombaar.
Bij de draver (en de pacer) zet de recordverbetering zich nog steeds door,
al zwakt hij ook daar duidelijk af. Nu is de systematische fokkerij en doelbewuste
selectie op snelheid bij dravers aanzienlijk later begonnen dan bij de Engelse
volbloeds. De eerste geregistreerde tijd dateert van 1806 toen de draver Yankee
in Harlem N.Y. een tijd van 2.59 over de mijl realiseerde.Een kleine honderd
jaar later was hier al bijna een minuut van afgehaald. De merrie Lou Dillon
was in 1903 de eerste draver die onder de twee-minuten grens kwam met een tijd
van 1.59 ¾ .
In 1938 liep de legendarische schimmel Greyhound een record van 1.55 ¼
, een tijd die stand zou houden tot 1969, toen Nevele Pride de eerste draver
was die onder de 1.55 grens kwam met zijn time trial record van 1.54 4/5 . En
39 jaar later, in 2008, was het Enough Talk die de 1.50 grens doorbrak met zijn
1.49 3/5.
Kan het nog sneller? Waarschijnlijk wel. De pacers, dat is bekend, zijn sneller
dan dravers. Het koersrecord van 1.46 4/5 van de pacers, dat Holborn Hanover
in 2006 vestigde, is het afgelopen jaar geëvenaard door de driejarige hengst
Somebeachsomewhere. Er zit dus een gat van bijna 3 seconden tussen dravers en
pacers. Of eigenlijk nog meer, want de pacer Cambest liep in 1993, dus al weer
16 jaar geleden, in een time trial in Springfield, Illinois, zelfs 1.46 1/5.
Als Enough Talk en Somebeachsomewhere over de mijl tegen elkaar zouden starten
(Holborn Hanover kan niet meer, die stierf in 2008) en ze zouden beiden hun
recordtijd evenaren, dan zou dat voor de toeschouwers geen spektakel opleveren
waarvoor ze op de banken zouden gaan. Op de finish zou Somebeachsomewhere 2,8
seconden eerder binnen zijn dan Enough Talk, die dan nog ruim 41 meter (2,8
x 14,68 m.) zou moeten afleggen.
draver Enough Talk, koersrecord 1.49 3/5 = km. tijd 1.08,1 = 14,68 meters/sec.
= 52,848 km/uur
pacer Somebeachsomewhere koersrecord 1.46 4/5 = km. tijd 1.06,4 = 15,06 meters/sec.
= 54,216 km/uur
Boven: Somebeachsomewhere, de driejarige Canadese pacerhengst,
evenaarde op 28 september 2008 op de Red Mile in Lexington
met Paul MacDonell het koersrecord van 1.46 4/5 voor pacers.
(foto Nigel Soult).
Bij de dravers wordt nog steeds vooruitgang in snelheid geboekt en een deel
daarvan is aan erfelijke verbetering toe te schrijven. Uiteraard zijn er in
de loop van de tijd ook duidelijke verbeteringen in uitwendige omstandigheden
geweest, die mede voor deze progressie hebben gezorgd. Eén van de grootste
was wel de introductie van de sulky met luchtbanden in juni 1892. Nancy Hanks
verbeterde in een jaar tijd het wereldrecord voor dravers met 4 ¼ seconden
dank zij de omschakeling van de hoogwielige sulky naar de "pneumatic bike".
Al in november van datzelfde jaar bracht de dravertrainer Willem Ockhorst deze
sulky ook naar Nederland. Een andere grote snelheidsverbetering kwam tot stand
toen de traditionele grasbanen door sintelbanen en later door kunstbanen vervangen
werden. In Nederland gebeurde de vervanging van de grasbanen voor het merendeel
omstreeks de Tweede Wereldoorlog. Duindigt kreeg eind 1943 zijn sintelbaan,
Groningen volgde als laatste in 1964. Vervolgens was er de introductie van de
autostart, waarmee de km. tijden vergeleken met de bandenstart gemiddeld 2 seconden
sneller werden. In Nederland werd deze startprocedure voor het eerst toegepast
op 14 oktober 1956 op Duindigt tijdens de drielanden-ontmoeting met Duitsland
en België, waarvoor de startauto van Gelsenkirchen was geleend.
Boven: Nancy Hanks verbeterde in 1892, dank zij
de introductie van de sulky met luchtbanden,
het wereldrecord voor dravers met 4¼ seconde.
Diverse studies hebben aangetoond dat de erfelijkheidsgraad van prestatiekenmerken
bij dravers in de orde van grootte van 25% ligt. Ook berust de gerealiseerde
verbetering in snelheid voor een belangrijk deel op erfelijke verbetering als
gevolg van doelbewuste selectie. Zelf heb ik dit onderzocht voor Nederlandse
dravers, geboren tussen 1929 en 1957, door de prestaties van volle broers en
zusters met elkaar te vergelijken. (Minkema, 1981).
Ook werd de genetische verbetering berekend uit de toegepaste selectiescherpte.
In bovengenoemde studie vond ik dat de beste 3,9% der hengsten gebruikt werd
voor de fokkerij. Bij de merries was dat slechts de beste 92,3%. Dat bij de
merries zo matig geselecteerd werd kwam door het feit dat de draversstapel in
de periode 1929 to 1957 aanzienlijk in omvang toenam. Als de draverstapel numeriek
gezien even groot was gebleven, zou aan de moederskant de selectiescherpte tot
40 à 50% opgevoerd kunnen worden. Op grond van de toegepaste selectie
werd berekend dat de genetische aanleg der dravers gemiddeld met 0,243 seconden
per jaar verbeterde, terwijl de gemiddelde totale verbetering (erfelijkheid
en uitwendige omstandigheden) gemiddeld 0,307 seconden per jaar bedroeg. Dat
betekent dat 79% van de totale gerealiseerde snelheidsverbetering aan verbetering
van de erfelijke aanleg was toe te schrijven. De uit de vergelijking van volle
broers en zusters berekende erfelijke verbetering was zelfs nog hoger, maar
door de beperkte omvang van het materiaal minder betrouwbaar. Arnason berekende
bij Zweedse dravers dat 60% van de totale vooruitgang aan genetische factoren
was toe te schrijven.
De IJslandse geneticus Thorvaldur Arnason heeft in 2001 een uitgebreide studie
gepubliceerd, waarbij 44.372 Zweedse dravers, geboren tussen 1976 en 1994 betrokken
waren. Op grond van zijn berekeningen komt hij tot de voorspelling, dat in Zweden
een record onder de 1,08 autostart nog voor het midden van deze eeuw bereikt
zal worden. Dat zou kunnen, intussen liep Conny Lobell in 2006 in Solvalla al
1.09,9 en kwam de Fransman L'Amiral Mauzun vorig jaar in het Hugo Åbergs
Memorial tot 1.09,7. Ook denkt Arnason dat de uiteindelijke limiet voor dravers
een km. tijd van om en nabij de 1.06,2 autostart zal zijn, dus ongeveer even
snel als thans het pacerrecord is. Als de pacer dezelfde ontwikkeling zou doormaken
dan zou die uiteindelijk tot een mijlrecord van circa 1.43 4/5 moeten kunnen
komen, dus een snelheid van 55,8 km/uur over de mijl bereiken! Dat is nog altijd
aanzienlijk langzamer dan de beste Engelse volbloeds die boven de 60 km/uur
komen. En het Quarter Horse bereikt over de kwart mijl zelfs snelheden van 68
km/uur.
De in 2003 geboren nieuwe wereldrecordhouder bij de dravers Enough Talk heette
aanvankelijk Versache. De ruin komt uit een minder bekende moederlijn, die via
de merries Fashion Setter - Fashion Finder - Moorelands Vera - Moorelands Jean
- Justine Brook - Earl's Cry Baby - Earl's Minnie Flier - Lady Broadcast - Carelia
en Gloria Quayle teruggaat op de in 1887 geboren merrie Alabama. Die is van
de in 1875 geboren Hambletonian (niet te verwarren met stamvader Hambletonian
10) uit Emeline van Almont Jr. uit dochter van Highlander uit dochter van Mary
B.
De vader van Enough Talk is Enjoy Lavec 1.09,6, op zijn beurt een zoon van de
ex-wereldrecordhouder Pine Chip 1.09,0. Enough Talk's moeder, Fashion Setter,
verdiende slechts 6.256 dollar. Zij is een dochter van Donerail 1.12,0, die
ook de grootvader van moederszijde is van de onttroonde wereldrecordhouder Donato
Hanover. De grootmoeder van Enough Talk, Fashion Finder , heeft een record van
1.14,2 en verdiende $ 39,902 en is een dochter van Balanced Image. Zij is ook
moeder van de nu 8-jarige hengst Il Pirata 1.11,5/€ 111.650, die dekdiensten
verricht bij de Belgische Stal Trojaan en die Valley Victory als vader heeft.
Boven: De ruin Enough Talk liep zijn record van 1.08,1 met Ron Pierce in de
sulky
op de baan van Colonial Downs in Virginia op 11 oktober 2008,
waarbij hij zijn naaste rivaal Vivid Photo op een achterstand van
maar liefst 8 ½ lengte zette.
Colonial Downs is een baan met slechts één bocht,
zodat velen van mening zijn dat dit voordeel bij het record vermeld moet worden.
Bronnen:
Th. Arnason: Trends and asymptotic limits for racing speed in Standardbred trotters.
Livestock Production Science, 72 (2001) nr. 1, 135-143.
E.P. Cunningham: Genetic studies in horse populations. Proceedings of the International
Symposium on Genetics and Horse Breeding. Royal Dublin Society, Dublin, 1976,
2-8.
D. Minkema: Studies on the genetics of trotting performance in Dutch trotters.
III Estimation of genetic change in speed. Annales de Génétique
et de Sélection Animale. 13 (1981) 3, 245-254.
© Copyright Fokkersvereniging 2009