door drs. Jan Kraak
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de Breeders Special 2011 van
het blad "Draf&Rensport"
Inleiding
De Dierenbescherming stelt in het door haar opgestelde Paardenbesluit 2011
het volgende voor: "De minimum leeftijd waarop paarden in training worden
genomen is 3 jaar". Er is blijkbaar veel onbegrip over het groeiproces
van paarden en de invloed van training daarop. Ook in onze eigen kringen wordt
verschillend gedacht over trainen en koersen met tweejarigen. Dierenarts Jan
Kraak deed een onderzoek en legt de groeiprocessen uit.
Vroegrijpheid
De vraag stellen of beleren en later trainen van dravers op jonge leeftijd invloed
heeft op de latere grootte van een paard is a priori moeilijk te beantwoorden.
We zullen immers nooit weten wat het geworden zou zijn zonder training.
In het verleden van onze drafsport zijn hengsten gebruikt die soms voor heel
goede nafok zorgden, maar kleine dravers vererfden. Bijv. Heres. In de jaren
daarna kwam het vroeg gaan trainen van nog jonge paarden op gang. Nog weer later
constateerde de draverswereld dat de paarden eigenlijk te klein waren, met te
weinig inhoud. Men ging op zoek naar hengsten die grotere nakomelingen voortbrachten
die daarnaast vroegrijp waren. Vaak wordt nu dus de term 'vroegrijp' gebruikt.
Feitelijk kan dat niet want de rijpheid zou de botrijpheid en status van het
bindweefsel en de pezen moeten omvatten en dat kunnen we aan de buitenkant niet
zien. Bovendien weten we dat deze processen hun vastgestelde tijd nodig hebben.
Wat we bedoelen is hoe het paard er qua exterieur uit ziet. Samen met het Engels
volbloed en de quarterhorses zijn dravers de paarden die er op zeer jonge leeftijd
al 'rijp' uitzien, maar daarmee van 'binnen' niet verder.
Bij de mens is veel onderzoek gedaan naar groeiontwikkelingen en stoornissen
daarin. Van alle mogelijke fysiologische processen bij paarden mag dan iets
minder bekend zijn dan van die bij de mens, maar het globale verloop van deze
processen is hetzelfde.
Genetica
Ten eerste is de groeiaanleg van de vrucht genetisch bepaald. Dat geldt voor
de lengte maar in zekere zin ook voor de breedte en dus omvang bij paarden.
Immers in vrijwel alle botten zitten groeischijven en zolang deze nog niet gesloten
zijn groeien ze. De aanleg kan echter ook genetische defecten hebben die een
normale uitgroei belemmeren. Hoe groot een paard wordt kunnen we op voorhand
niet vast stellen. Hooguit de verwachting. Bij mensen bestaan er verschillende
formules die, indien toegepast, nauwkeuriger worden naarmate het kind ouder
wordt Sommige formules hanteren daarnaast nog een mogelijke variatie van _ 10
tot + 10 cm. Alleen dit gegeven al geeft de beperking aan van een nauwkeurige
groottebepaling.
De fokker weet bovendien vaak of een bepaalde hengst grote of kleine nakomelingen
voortbrengt en gebruikt deze kennis om om te bepalen wat hij nodig heeft voor
zijn merrie. En dan nog is het afwachten. Twee volle broers of zusters hoeven
niet dezelfde grootte te hebben.
Groeifactoren
De grootte van een paard wordt vooral bepaald door de hoogte en die wordt verkregen
door de uitgroei van de lange beenderen. Deze beenderen bestaan uit een lang
middenstuk(diafyse) met aan weerszijden daarvan het tussenstuk( metafyse) en
aan beide einden de epifyse. De groeischijf zit op de metafyse, die zelf ook
wel groeischijf genoemd wordt. Onder invloed van groeihormonen worden in deze
schijf kraakbeencellen gevormd die later door kalkafzetting verbenen.
Groeihormonen maken deel uit van een ingewikkelde reeks op elkaar volgende reacties.
De hypothalamus is het regelcentrum voor hormonale functies. Door dit centrum
wordt de hypofyse aangestuurd om groeihormonen te leveren. Met het ouder worden
neemt de hoeveelheid groeihormoon af en daarmee ook de groei van kraakbeencellen
in de groeischijf, die daarop volledig verbeent. Bij het paard zijn niet alle
groeischijven tegelijk verdwenen. Zo is het hoefbeen bij de geboorte al volledig
verbeend en dat proces gaat in het paardenlijf van onder naar boven met het
ouder worden omhoog, totdat de groeischijven in de wervels op 4 á 4,5
jarige leeftijd ook dicht zijn.
Andere processen
Heel globaal kunnen we zeggen dat uit de kennis van fysiologische mechanismen
bij de mens bekend is dat er een voortdurend evenwicht (homeostase) is op de
zogenaamde hypothalamus-hypofyse-bijnierschors-as. Dat geldt ook voor de hogere
diersoorten. De feitelijke mechanismen zijn vele malen gecompliceerder.
Elke training moet er op gericht zijn om qua fysieke en mentale toestand op
een hoger niveau te komen. Daartoe moeten we een zekere mate van evenwichtsverstoring
aanbrengen op de bovengenoemde as. Door te trainen is dit evenwicht enigszins
verstoord en wordt daarmee gestimuleerd om anabole processen op gang te brengen.
Deze processen versterken bijv. de groeihormonen en geslachtshormonen, evenals
cortisol. Dit laatste hormoon werkt echter naar twee kanten. In lage concentratie
heeft het een anabool effect, maar in hoge concentratie een katabool effect
en wordt dan ook wel stresshormoon genoemd.
Anabole effecten, dus ook via het groeihormoon, willen we graag bevorderen omdat
dat zorgt voor betere bespiering, betere ontwikkeling en getraindheid en een
hoger belastingsniveau. De grens waarbij de bijnierschors geactiveerd wordt
en daarmee het cortisol niveau, komt hoger te liggen en daarmee de kans op het
katabole effect van het stress minder. En dat is belangrijk omdat een te sterk
katabool effect de spiereiwitten verbruikt.
Discussie
Valt uit bovenstaande af te leiden dat het trainen van jonge paarden nadelig
zou zijn voor de groei of totale ontwikkeling ? Nee, feitelijk niet. We weten
immers dat de groei genetisch vast ligt, maar dat er toch spreiding tussen de
individuen is.
Door zorgvuldig te trainen blijkt juist dat een betere spier- en botontwikkeling
te bevorderen is. Pas bij ondeskundig en langdurig fout handelen zou fysiek
achterblijven kunnen optreden. Daarnaast is terecht besloten de eerste koersen
voor 2-jarigen later in het seizoen uit te schrijven. Daarmee is de kans op
mechanische overtraindheid minimaal geworden.
Uiteraard zijn er voorwaarden aan de manier van werken met jonge paarden, maar
dat is eigenlijk niet anders dan het omgaan met niet beleerde oudere paarden.
Vergeleken met opleiding tot topsporter op menselijk gebied stelt de training
van paarden in hun tweede jaar eigenlijk niets voor. In het wild zijn veulens
op hun tweede levensdag al in staat om wel 30 km af te leggen met vaak hoge
snelheden. Het zijn immers vluchtdieren.
Bij de Draf- en Rensport wordt gestreefd en gewerkt naar het topprestatie paard.
Iedere vorm van onjuist handelen werkt averechts. De organisatie heeft de taak
te waken over correcte naleving van bestaande regelgeving, alsmede zeker ook
de integere omgang met de paarden.
Voorwaarden
Om een goed presterende draver te krijgen moet de fokker al direct na de geboorte
van het veulen beginnen het diertje aan menselijk contact te laten wennen, ofwel
" Inprinting " (binnen 2 uur) genoemd. Daarna volgen nog twee weken
van vertrouwd laten raken met zijn nieuwe wereld. Uiteraard is in de periode
tot de gang naar een trainer optimale verzorging noodzakelijk.
De trainers van vandaag zijn goed opgeleide vakmensen en zelfs binnen die groep
zijn er die het beleren van jonge paarden tot specialisatie gemaakt hebben.
Conclusie
Om een goede draver te krijgen is geduld nodig, maar er moet in zijn tweede
jaar wel begonnen worden met het beleren. Dit is de periode dat het ontwikkelen
van een goede coördinatie van wezenlijk belang is. Uit bovenstaande is
verder duidelijk dat ook de botstofwisseling en spierontwikkeling een goede
impuls krijgen. Als wij zoals omschreven stress vermijden en de integriteit
van onze draver voor ogen houden zullen we er lang plezier van hebben.
Bronnen:
- Sportsbiochemistry Viru 1994
- Naar Dr. H Kuipers Universiteit Maastricht
- Mondelinge mededelingen Prof. Dr. A Barneveld van de Fac. Diergeneeskunde
Utrecht.
© Copyright Fokkersvereniging 2006