door Jan Kraak (Veterinair, bestuurslid van de Fokkersvereniging, lid van
de Stamboekcommissie en fokker van de Enzelens-paarden)
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit de Breeders special 2007 van
het blad "Draf&Rensport"
Om in een paardenpopulatie worminfecties tegen te gaan, of liever gezegd,
te beheersen is een kunst. Het totaal wormvrij maken van koppels paarden is
een utopie en daar hoeven we ook niet naar te streven. We gaan er dan ook van
uit dat vrijwel alle paarden min of meer besmet zijn met deze inwendige parasieten.
Anders dan bij bacteriële- en virusinfecties wordt er meestal geen immuniteit
opgebouwd. Dat komt omdat de meeste wormen na opname en verdere ontwikkeling
niet verder dan het darmkanaal komen, of tijdelijk in het darmslijmvlies. Van
een aantal wormsoorten maakt het larvale stadium een trektocht door het lichaam.
Dat heeft enerzijds het nadeel dat er ernstige schade aan de betreffende organen
toe gebracht kan worden, maar anderzijds vindt er tegen deze soorten wel immuniteitsopbouw
plaats.
Zonder iedere wormsoort te gaan benoemen volgen er een aantal namen en groepsnamen
die we ook vaker op bijsluiters van ontwormmiddelen tegen komen.
Veulenworm: Strongyloides westeri, zoals de naam aan geeft vooral bij
jonge veulens.
Kleine strongyliden: 0,5- 2cm. grote wormen, waarvan we som de 0,5 cm.
rode larfjes op de mestballen kunnen zien. Een infectie hiermee wordt ook wel
cyathominose genoemd. Voorkomend bij paarden jonger dan 3 jaar en vooral jaarlingen.
Grote strongyliden: 2 tot 5 cm. grote wormen, waarvan de Strongylus vulgaris
de gemeenste is. Vooral bij veulens omdat er bij het ouder worden immuniteit
gevormd wordt.
Spoelwormen: dit zijn grote wormen, die soms wel zo'n 50 cm groot kunnen
worden. Komt ook weer voornamelijk bij veulens voor omdat oudere paarden immuniteit
opgebouwd hebben.
Lintwormen: bij het paard komen voornamelijk twee soorten voor. We kunnen
ooit de segmenten van de wormen op de mest tegen komen. Bij een zware infectie
kan het paard koliekaanvallen krijgen.
De aarsworm: voornamelijk bij oudere paarden.
Longwormen: komen bij paarden niet voor, tenzij ze samen met ezels in
de wei lopen.
Verder kennen we nog een inwendige parasiet, het larvale- en popstadium van
de paardenhorzel.
Door hun verscheidenheid in soort gedragen al deze parasieten zich verschillend in het paardenlichaam. Zoals reeds genoemd kent iedere wormsoort verschillende ontwikkelingsstadia die samen een cyclus vormen.
Een deel van de cyclus speelt zich buiten het paard af en een deel in het lichaam.
Vanuit het besmette paard komen er eitjes van de wormen met de mest mee naar
buiten. In sommige gevallen is de ontwikkeling in het ei al zo ver dat er een
larve uitgescheiden wordt. In dit stadium is het ei of de larve nog niet infectieus.
Afhankelijk van de soort en gunstige omstandigheden wordt het infectieuze stadium
bereikt in een periode van enkele dagen tot vele weken. Bij lage temperaturen
wordt dit stadium niet bereikt. Bij hoge temperaturen en grote droogte overleven
ze ook niet. Eieren van spoelwormen echter hebben een hele dikke wand en zijn
daardoor zeer goed beschermd, soms vele jaren, tegen uitwendige invloeden zoals
bijv. vorst. De verdere ontwikkeling stopt dus tot dat dit stadium door een
juiste gastheer wordt opgenomen, waarna het ontwikkelingsproces zich voort zet.
Het paard besmet zich dus door het infectieuze ei of larve in de wei met gras
op te nemen, of in sommige gevallen al vanuit de stal. De verdere ontwikkeling
gebeurt meestal in de darm, maar van een aantal wormen maken de larven eerst
een trektocht door het lichaam. Daarbij kan aan organen behoorlijk schade aangericht
worden, wat kan leiden tot ziekteverschijnselen.
Wat kan de paardenfokker bij zijn dieren tegen komen?
In de merrie ( oudere paarden in het algemeen) zitten de larven van de Strongylus
westeri in een ingekapseld stadium. Bij de zogende merrie worden de ingekapselde
larven gereactiveerd en worden dan met de melk uitgescheiden.Het veulen krijgt
al direct met de melk de eerste larven binnen van de Strongyloides westeri.
In de veulendarm worden de larven snel volwassen en scheiden weer eitjes uit,
die bij voldoende hoge temperatuur en vochtigheid reeds na een paar dagen infectieuze
larven zijn. Het veulen kan zich dus in de stal al besmetten. De larven kunnen
niet alleen via het mondslijmvlies van het veulen opgenomen worden, maar ook
door de huid binnendringen. In het laatste geval maken de larven een trektocht
door het lichaam om via de longen naar de darm te gaan en daar volwassen te
worden. Door het enge contact met het lichaam ontstaat er immuniteit en hebben
oudere paarden er geen last van. Bij een zware infectie kan het veulen ernstige
diarree krijgen met koorts en er zelfs aan dood gaan.
Preventie: hygiëne. Dagelijks de mest uit de boxen verwijderen en zorgen
voor schoon stro. Het veulen zal dan nauwelijks problemen kennen. Het veelvuldig
en onnodig ontwormen van veulens kan leiden tot ongewenste resistentie van bepaalde
ontwormmiddelen.
Parascaris.equorum,
Bij de iets oudere veulens, tot 6 maanden, kunnen we de grote spoelworm
aantreffen.
Het infectieuze stadium van deze worm gaat via de darmwand, bloedvaten, lever
naar de longen, van waaruit het inmiddels volgende stadium opgehoest wordt en
daarna doorgeslikt weer in de darm terecht komt. Besmette veulens eten en groeien
minder , hebben een doffe en ruwe vacht, kunnen een dikke buik hebben en kunnen
hoesten met neusuitvloeiing in de periode waarin de larven zich in de longen
bevinden. Zeer grote aantallen van deze grote spoelwormen kunnen de darm verstoppen
met fatale afloop, zeker als de darmwand kapot gaat.
Eveneens voorkomend bij het veulen is de Strongylus vulgaris één
van de grote strongyliden. De larven van deze worm gaan via de darmwand naar
de wanden van de grote darmslagader. De besmette dieren worden trager, hebben
soms diarree en een doffe vacht. De larven veroorzaken een ontsteking in de
darmwand, waardoor verdikking van de wand en vernauwing van het bloedvat kan
optreden. Als de wand ernstig aangetast is ontstaat er juist een verwijding
en spreken we van een wormaneurisma. Ernstige koliekaanvallen met sterfte
kunnen voorkomen tijdens de eerste migratie van de larven naar de slagaders
en 3-4 maanden later als de beschadigingen in de bloedvatwanden op z'n ergst
zijn.
Gedurende de wintermaanden staat de verdere ontwikkeling van het infectieuze
stadium in het ei stil. Ook in het voorjaar sterven toch nog veel larven af.
Als er dan weer besmette paarden op de wei komen vindt er uitscheiding van infectieuze
eieren plaats. Dan besmet het jaarling zich en kunnen er zo vanaf begin juni
steeds zwaardere infecties ontstaan. Vanaf de nazomer tot in de herfst.
Ook bij het jaarling: Cyathostominose ( bloedwormen). De larven kruipen
in de wand van de darm. Het eerste larvale stadium blijft voor het grootste
deel in de slijmvlieslaag van de darm zitten in een ingekapselde vorm en kan
daar heel lang blijven, maar ontwikkelt zich ondertussen wel massaal. Als ze
dan in het volgende stadium het slijmvlies verlaten is er een enorme schade
ontstaan, die kan zorgen voor hardnekkige diarree en dus gewichtsverlies.
Dit is één van de kleine strongyliden, die vaak gesplitst worden
in twee vormen. De algemene vorm en als tweede vorm de wintercyathostominose.
Bij de eerste vorm ontwikkelen de larven zich die in grote aantallen volwassen
wormen vormen die wat vage klachten veroorzaken. Iets vermageren, soms diarree
en een ruigere vacht. Dit kunnen we zien gedurende het hele jaar maar vooral
in het najaar.
Bij de wintercyathostominose, die een ernstiger vorm is, komen de ingekapselde
larven massaal vrij. Deze larven kunnen daar wel jaren gezeten hebben. Door
de ernstig beschadigde darmwand zien we ernstige, waterige diarree en sterkere
vermagering dan bij de algemene vorm. We zien deze vorm vooral in de winter
en in het vroege voorjaar.
Ook bij het jaarling nog aan te treffen de Strongylus vulgaris die door
zijn trektocht wel voor latere immuniteit zorgt, maar bij een flinke infectie
toch tot problemen kan leiden. Evenals bij het veulen zien we vermageren met
diarree, koliek etc. Soms ook kreupelheid en verlamming als gevolg van de beschadigingen
die de larven veroorzaken in de slagaders.
Verder zien we bij jaarlingen nog de Parascaris equorum die voor de zelfde
problemen kan zorgen als bij de veulens.
Nog niet genoemd is de paardenhorzel: Gastrophilus intestinalis. Deze
horzel zet in de zomer zijn eitjes af op de langere beharing van vooral de onderbenen.
Het paard likt de eitjes met daarin de larven op. Na een tussenfase in de mond
gaan de larven, na ongeveer een maand, over naar de volgende fase, worden doorgeslikt
en komen in de maag. Daar hechten zij zich aan het maagslijmvlies. Indien het
er veel zijn kan maagbeschadiging ontstaan die de dieren doet vermageren. Soms
geeuwen de paarden.
De aarsmade Oxyuris equi komt vooral voor bij paarden op stal. De wormen
kruipen uit de anus, vooral 's nachts en leggen eitjes rond de anus in kleverige
pakketjes. Deze zijn ook waar te nemen. De paarden gaan zich schuren vanwege
de jeuk wat aan een kapotte staartbasis te zien is.
Alle andere genoemde wormsoorten kunnen we ook bij de oudere paarden tegen komen.
Toch zien we die in veel mindere mate omdat er een zekere immuniteit is ontstaan
tegen die wormen waarvan de larven een trektocht door het lichaam maken en in
nauw contact komen met bloed. Dat neemt niet weg dat deze paarden vaal wel uitscheider
zijn van eieren. Daarnaast zij er nog andere wormen maar die hebben bij onze
paarden geen klinische betekenis.
Wat te doen? Het beheersen staat voor een groot deel uit preventie en voor een ander deel uit behandeling.
Wat kunnen we doen om een besmetting zo veel mogelijk te voorkomen?
1. De box van een merrie met veulen dagelijks vrij maken van mest.
2. Zorgen voor dagelijks schoon en vooral droog stro in de box.
3. De box een paar keer per jaar echt reinigen. Het liefst uitstomen.
4. Paarden een voldoende grote wei geven. Zie punt 5.
5. Paarden kunnen goed achter koeien geweid worden. Dan is er sprake van een
extensieve beweiding. Wormen die voorkomen bij runderen leveren doorgaands geen
problemen op bij paarden. Bij zware leverbot besmettingen wel op letten.
6. De mest twee maal per week uit de wei halen en de wei regelmatig maaien.
7. Paarden niet langer dan twee tot drie weken op dezelfde wei laten lopen.
En het liefst op een wei die daarvoor gemaaid en gehooid is.
8. Er van uitgaande dat aan deze voorwaarden voldaan kan worden, hoeven de paarden
niet ontwormd te worden.
Voor we gaan ontwormen moeten we goed ingeschat hebben hoe zwaar het dier is.
Dat is belangrijk omdat een te lage dosering makkelijker tot resistentie kan
leiden. Hoe dat werkt? De gevoelige larven komen in aanraking met een lage dosering
van het ontwormingsmiddel en gaan daarom niet dood. Het afweermechanisme van
de larve maakt antistoffen aan tegen dat middel en bij een volgende toediening
gaan er nog minder larven dood. Als er nog een paar keer te laag gedoseerd wordt,
wordt dat alleen maar erger en krijgen we te maken met wormen die helemaal niet
meer op dat middel ( dus de hele groep) reageren.
Overdosering kan leiden tot ( ernstige ) bijverschijnselen.
Voor een behandeling hebben we de beschikking over een aantal groepen middelen.
De macrocyclische lactonen ( met als werkzame stof ivermectine en alle afgeleidingen
daarvan). Daaronder valt ook moxidectine, dat een iets ander aangrijpingspunt
heeft. Herhaling van toediening na 8 weken; voor moxidectine 12 weken. Tegen
deze middelen is nog niet zoveel resistentie maar ze werken minder tegen de
ingekapselde vormen van de strongyliden en de P.equorum= grote spoelworm. Moxidectine
werkt wel tegen de (ingekapselde) larven en volwassen stadia van de grote en
kleine strongyliden. Al blijkt uit studies dat ook tegen deze wormen en stadia
al resistentie voor komt.
Benzamidazolen ( met werkzame stoffen als oxfendazole, mebendazole, febentel
enz.) Voor het routinematig ontwormmen van koppels paarden minder geschikt i.v.m
de veel voorkomende restentie. Tenzij uit faeces onderzoek anders gebleken is.
Pyrimidinen ( pyrantel; herhaling na 6 weken ). Evenals voor de benzamodazolen,
maar in mindere mate, zijn de Cyathostominae minder gevoelig voor Pyrantel.
Bij dubbele dosering is Pyrantel werkzaam tegen lintwormen.
Praziquantel speciaal tegen lintwormen.
Daarnaast combipreparaten met ivermectine en pyrantel.
Het is onmogelijk om een algemeen schema voor ontwormen te geven. Voor iedere
situatie geldt een ander advies. Dat is weer afhankelijk van factoren als, hoeveel
paarden worden waar gehouden, wat is de leeftijdsopbouw, hoe is de huisvesting,
welke wormen komen voor op het bedrijf en bestaat er resistentie tegen bepaalde
soorten. Het is zeker van belang om dit allemaal kritisch te bezien. Onnodig
ontwormen of op het verkeerde moment kost geld en kan aanleiding geven tot resistentievorming.
Bovendien moeten we "zuinig" zijn op de ons ter beschikking staande
middelen omdat het niet waarschijnlijk is dat er snel andere werkzame stoffen
op de markt komen. Alle merknamen met werkzame stoffen binnen één
zelfde groep hebben op de wormen dezelfde werking.
In een publicatie in het Tijdschrift voor Diergeneeskunde, deel 131 van juli
2006 door M. Eysker c.s. wordt gesteld dat jaarlingen onder veldomstandigheden
meestal de hoogste strongylustype eieren uitscheiden. (Dus van de grote en kleine
strongyliden). Dat zou dan inhouden dat vooral voor deze categorie paarden met
regelmatige behandelingsintervallen gewerkt kan worden. In deze publicatie wordt
nog eens nadrukkelijk gesteld dat we zeer omzichtig om moeten gaan met de wijze
van ontwormen. Het beste is dat te doen op basis van faecesonderzoek. Verder
worden in dit artikel een aantal nieuwe zienswijzen gepubliceerd. Deze zijn
deels hieronder terug te vinden.
Ontworm de merrie direct na de geboorte van het veulen. Bij goede hygiëne
pas na 8 weken de merrie en het veulen tegelijk ontwormen. Zie toelichting.
Jaarlingen en oudere paarden die in de winter niet buiten komen ontwormen als
ze de wei in gaan. Na 8 weken herhalen, tot ze op stal gaan. Zie toelichting.
Jaarlingen en oudere paarden die de hele winter door ook buiten komen scheiden
al eerder eieren uit en moeten al in maart ontwormd worden. Na 8 weken herhalen.
Zie toelichting.
- 8 weken geldt voor het gebruik van ivermectine- preparaten. Voor pyrantel
is dat 6 weken en voor moxidectine 12 weken.
- Gebruik in 1 seizoen geen twee middelen door elkaar! Dit kan resistentievorming
ernstig in de hand werken. Kan lastig zij als er ivermectine gebruikt moet worden
en grote spoelwormen ook een probleem zijn.
- Veel seizoenen achter elkaar hetzelfde middel kan ook tot resistentie leiden.
- Laat mestonderzoek doen per leeftijdsgroep. Wanner men een verzamelmonster
neemt moet het zeer goed gemengd worden. Neem mest uit de hoop en niet van de
grond af. Laat dit onderzoek doen op het moment dat de volgende toepassing weer
nodig zou zijn. Vooral bij jaarlingen van belang. De normen voor de aantallen
gevonden eieren in de mest om te beslissen wel of niet ontwormen zijn niet voor
iedere groep gelijk. Mest verzamelen van meerdere dagen heeft geen toegevoegde
waarde.
- Laat uw dierenarts beslissen over de uitslag en eventueel te kiezen middel.
- Oudere paarden hoeven wellicht niet meer ontwormd te worden. Wel de aanwezigheid
van de horzel in de gaten houden.
- Ontworm in een grote groep oudere paarden 1 paard niet als men weet dat dit
een lage uitscheider is. Dat paard heeft altijd een lage ei uitscheiding omdat
dat erfelijk bepaald is. 1 Paard niet ontwormen is om toch een geringe uitscheiding
te behouden van wormen die niet resistent zijn en er voor te zorgen dat resistente
wormen niet de overhand krijgen. Let wel op de kleine strongyliden (cyathostominae
)
- Bij verdenking van zware besmettingen of keuze gebruikt middel is het goed
om ongeveer twee weken na toediening een mestmonster te laten onderzoeken of
het middel gewerkt heeft.
- Ontworm paarden, die nieuw in een koppel komen, 2 dagen daarvoor.
Goede hygiëne en een uitgekiend beweiding schema, met daarnaast een verantwoord gebruik van ontwormmiddelen kan de kosten sterk drukken, maar het belangrijkste is dat resistentie voorkomen wordt en we een gezond paardenbestand houden.
© Copyright Fokkersvereniging 2007